-
1 zelfkastijding
-
2 aangepast
♦voorbeelden:goed aangepast zijn • be well-adapted/adjustedslecht aangepast zijn • be poorly adapted/adjusted -
3 arriéré
arriéré [aarjeeree]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 ouderwets ⇒ achterlijk, achterhaald♦voorbeelden:1. m 2. adj2) ouderwets, achterhaald -
4 mental
mental [mãtaal],mentaux [mãtoo]1 onuitgesproken ⇒ stil(zwijgend), inwendig2 psychisch ⇒ geestelijk, mentaal♦voorbeelden:maladie mentale • geestesziekteadj1) stilzwijgend, inwendig2) psychisch, geestelijk, mentaal -
5 anormal
anormal [aanormaal],anormaux [aanormoo]♦voorbeelden:je trouve ça anormal • ik vind dat schandaligadj1) abnormaal, ongewoon -
6 arrière
-
7 clérical
clérical [kleeriekaal],cléricaux [kleeriekoo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:adj1) geestelijk, kerkelijk2) klerikaal -
8 ecclésiastique
ecclésiastique [ekleezjaastiek]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉♦voorbeelden:1 un ecclésiastique • geestelijke, priester1. mgeestelijke, priester2. adjkerkelijk, geestelijk -
9 égaré
égaré [eegaaree]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉2 wezenloos ⇒ verdwaasd, verwilderd♦voorbeelden:un(e) égaré(e) • geestelijk gestoorde1. m (f - égarée) 2. = égarée; égaréadj1) verdwaald, zoek geraakt2) wezenloos, verdwaasd -
10 spirituel
spirituel [spierietuu.el]1 geestelijk ⇒ spiritueel, onstoffelijk2 geestig ⇒ snedig, spiritueel♦voorbeelden:→ concert= spirituelle; adj1) geestelijk, spiritueel2) geestig, gevat -
11 désaxé
désaxé [deezaaksee]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m.〉1 (geestelijk) onevenwichtig ⇒ gestoord, ontwricht♦voorbeelden: -
12 chétif
chétif [sĵeetief]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉♦voorbeelden:1 enfant chétif • ziekelijk kind, bleekneusjeun chétif • zielepoot= chétive; adj1) zwak, ziekelijk2) karig, armzalig3) onbeduidend -
13 moral
moral1 [morraal]〈m.〉♦voorbeelden:remonter, relever le moral à qn. • iemand een hart onder de riem stekense remonter le moral • zichzelf moed inspreken————————moral2 [morraal],moraux [morroo]♦voorbeelden:→ personne1. m1) moreel2) stemming2. adj1) moreel, zedelijk2) ethisch3) innerlijk, geest- -
14 rector
3 [geestelijk leider] rector♦voorbeelden: -
15 disturb
v. storen; komen aan; verontrusten[ distə:b]2 storen♦voorbeelden:disturbing facts • verontrustende feitenplease do not disturb! • a.u.b. niet storen! -
16 fold up
-
17 cérébral
cérébral [seereebraal],cérébraux [seereebroo]〈bijvoeglijk naamwoord; ook m., v.〉1 intellectueel ⇒ geestelijk, verstandelijk♦voorbeelden:un(e) cérébral(e) • verstandsmensadj1) intellectueel, verstandelijk2) hersen- -
18 confort
confort [kõfor]〈m.〉♦voorbeelden:confort intellectuel • geestelijk welzijnavoir tout le confort • van alle gemakken voorzien zijnmcomfort, gemak -
19 intellectuel
intellectuel [ẽtellektuu.el]1 intellectueel ⇒ geestelijk, verstandelijk♦voorbeelden:un intellectuel • intellectueel= intellectuelle; adjintellectueel, verstandelijk -
20 maître
maître1 [metr],maîtresse [metres]〈m., v.〉1 heer, vrouw ⇒ meester(es), gebieder, baas2 onderwijzer(es) ⇒ leermeester, schoolmeester, voorganger♦voorbeelden:maître, maîtresse de maison • heer, vrouw des huizesêtre maître de son sujet • zijn onderwerp beheersenêtre maître, le maître • de baas zijnêtre son maître • zijn eigen baas zijnêtre maître de soi • zich beheersenêtre maître de son destin • het lot in eigen handen hebbenêtre maître de faire qc. • vrij zijn iets te doenmaître à penser • geestelijk leermeesterse rendre maître de • zich meester maken van, bemachtigense rendre maître d'un incendie • een brand meester wordense rendre maître d'un secret • achter een geheim komenle capitaine est le maître après Dieu • de kapitein is schipper naast Godil est passé maître dans l'art de mentir • hij is heel handig geworden in het liegenen maître • met gezagrégner en maître • de onmiskenbare heerser, meester zijnparler en maître • op gebiedende toon sprekenmaître nageur • badmeester; zwemleraarmaître auxiliaire • leraar met tijdelijke aanstellingmaître de chapelle • kapelmeestermaître compagnon • werkbaas, meesterknechtmaître de conférences • lectormaître d'école • (school)meester, onderwijzermaître de l'heure • persoon van wie actuele gebeurtenissen afhangen(à la) maître d'hôtel • met boter- en peterseliesaus4 maître Aliboron • steiloor, domme bemoeialmaître Renard • Reinaert de Vosmaître anonyme • onbekende meester————————maître2 [metr],maîtresse [metres]1 hoofd- ⇒ belangrijkste, meester-♦voorbeelden:maître autel • hoofdaltaarmaître coq, queux • meester-kokmaîtresse femme • kranige vrouwl'oeuvre maîtresse • het belangrijkste werkpoutre maîtresse • hoofdligger, -balk1. m (f - maîtresse)1) heer/vrouw, meester/-eres, baas/bazin2) onderwijzer/-eres, schoolmeester2. = maîtresse; adjbelangrijkste, hoofd-, meester-
- 1
- 2
См. также в других словарях:
Guru — For other uses, see Guru (disambiguation). A guru (Sanskrit: गुरु) is one who is regarded as having great knowledge, wisdom, and authority in a certain area, and who uses it to guide others (teacher). Other forms of manifestation of this… … Wikipedia